Door: Bert Wiltink
Dienstdoen bij zondagse vieringen in de Hanepraij is bijzonder. Het is meer dan dat een groep mensen op een vast tijdstip bij elkaar zit, meer dan een religieuze bijeenkomst van mensen in hun laatste levensfase. Het is vooral een bijzonder stukje Koninkrijk van God aan de rand van de stad.
Om 10.00 uur gaan de vrijwilligers de zalen langs. Er staan hoogstens vijf stoelen klaar in de zaal. Meer hoeft niet, want bijna alle bewoners nemen hun eigen stoel mee. Een bonte stoet van vooral ouderen komt aangelopen, aangerold of aangeduwd of schuifelt voorzichtig aan een vrijwilligersarm de recreatiezaal binnen. Het worden er drieëntwintig vanmorgen, waarvan twintig vrouwen en drie mannen. De oudste is een man die de honderd al drie jaar gepasseerd is. Ik zie een rollator versierd met oranje slingers en met twee poppen erin, ik zie een oud-majoor van het Leger des Heils, nog steeds in dienstpak. Eén vrouw is kennelijk nieuw en ik ben getuige van een ontmoeting met een kennis van vroeger die hier al langer woont. ‘Onze kinderen zaten samen op de kleuterschool’, hoor ik zeggen. Er wordt door sommigen luid gepraat, maar er zijn er ook die slapend binnenkomen of die een beetje in de war zijn. ‘Waar ben ik nu?’, hoor ik iemand drie keer vragen.
Het orgel begint zachtjes te spelen. De dienst begint. Iedereen wordt welkom geheten, de Paaskaars gaat aan en de dominee spreekt votum en groet uit. Er is een prachtige liturgie waarin in kleur Petrus drie keer staat afgebeeld. Over hem zal het vanmorgen gaan. ‘Heb je mij lief, Petrus?’
Er wordt gelezen uit de Bijbel, gebeden, gezongen en gepreekt. Sommige bezoekers doen hier en daar wat mee. Sommigen kunnen nog een beetje zingen, maar er zijn er ook die slapend rijk worden. Hoe bijzonder is dan het opgegeven lied van Huub Oosterhuis (487): ’Gij geeft het uw beminden in de slaap, Gij zaait uw naam in onze diepste dromen.’ Of die andere regel uit datzelfde lied: ‘… en zo neemt Hij voor lief mijn onvermogen.’ Jammer dat er geen gezamenlijke liedcultuur meer is. De generatie van alleen maar 1773 sterft uit en wat er voor terugkwam is heel divers, van Opwekking tot Weerklank, van Johannes de Heer tot het Liedboek. De meeste liederen kennen de mensen niet meer uit het hoofd. Gelukkig is er altijd nog het hardop gebeden Onze Vader. Dat zegt of fluistert iedereen mee, zelfs wie niet kerkelijk is opgevoed.
Een stukje uit de Bijbel krijgt vanmorgen in deze zaal vol gebrokenheid en onvermogen wel een hele eigen betekenis. De predikant leest een woord dat Jezus zegt tegen Petrus. Maar wat slaat dat ook op deze bewoners! ‘Toen je jong was deed jezelf je gordel om en ging je heen waarheen je wilde. Maar wanneer je oud wordt zal een ander je hand grijpen en je brengen waar je niet naartoe wilt…’
De dominee spreekt bemoedigende woorden over het ontroerende herstel van Petrus na schaamteloos verraad en over hoe Jezus te volgen. Tenslotte prijzen we ‘de Heer die eeuwig leeft’ en we ontvangen de zegen. Zelfs al kun je niets opnemen van de hele dienst, die zegen ontgaat niemand! De intussen gehouden collecte voor de voedselbank moet het vooral van de begeleiders hebben…
Daarna geven alle bewoners bij de uitgang de dominee een hand, of de dominee pakt gewoon de hand en noemt de bewoner persoonlijk bij naam. Binnen tien minuten is de zaal leeg en staan er nieuwe mensen te wachten voor de lunch. Voedsel voor de ziel en voeding voor het lichaam volgen elkaar snel op. Het orgel wordt weggereden, de schermen eveneens. De ruimte heeft haar gewijde karakter alweer ingeruild voor het alledaagse. De koffiekar met alle ‘heilige’ voorwerpen wordt de lift in gereden. Beneden drinken de vrijwilligers nog een kopje koffie met de dominee. Hoe mooi dat ook deze groep ‘ambtsdragers’ en vrijwilligers elke week weer paraat staat om van de eetzaal een uur lang een Koninkrijkszaal te maken. Geprezen zij de Heer, ook in de Hanepraij!