De vrucht van de Geest is … liefde

liefde afbeelding

Zoals bekend is het thema van blok 6 ‘Vrucht dragen door Jezus’.  Het gaat er hierbij om als gezonden mensen te leven, in verbinding met Christus. Tussen de aankondigingen van de Focusdiensten door gaan we in op de vrucht van de Geest. Vandaag wordt ‘liefde’ belicht. 

1 Korinthe 13 wordt wel het ‘Hooglied van de liefde’ genoemd. Zonder liefde zijn ook de goede dingen de we doen zonder waarde. Wij falen hierin dramatisch, want we zijn zelden vol goedheid en wél zelfgenoegzaam en ijdel. We laten ons boos maken, kunnen maar weinig verdragen, houden het niet vol. Hier moet een Godswonder gebeuren. Maar met minder dan deze echte liefde (bijvoorbeeld: sympathie, aardigheid, respect, acceptatie) mogen we geen genoegen nemen. Want: ‘Gods liefde is in ons hart uitgegoten door de Heilige Geest, die ons gegeven is’ (Romeinen 5:5). Om die liefde mogen we ook steeds weer bidden. In 1 Johannes 5 :14 staat: ‘En dit is de vrijmoedigheid die wij hebben in het toegaan tot God, dat Hij ons verhoort, telkens als wij iets bidden naar Zijn wil.’

‘Paulus maakt duidelijk dat liefde niet allereerst een verplichting is, maar dat het onze bestemming is. Want God is liefde. Het volmaakte, de hemelse muziek van de liefde, komt én komt nu al tot klinken vanuit de toekomst. Daarom is het onze opdracht ons elke dag te realiseren dat we een hart hebben om lief te hebben, vanuit Gods liefde. Liefde is de taal van Gods Koninkrijk.’

Door liefde ingehaald
N. van Haaften schrijft in ‘De vrucht van de Geest, Gods verborgen werk in ons’ het volgende verhaal: ‘Hij was monteur. Een jonge kerel, het hoofd kaalgeschoren, in beide oren ringen, de armen vol tatoeages. Hij moest bij mensen thuis een verwarmingsketel repareren. Omdat er problemen waren rond de levering van de onderdelen die hij nodig had, moest hij een paar keer terugkomen.

Toen hij voor zijn definitieve vertrek nog een kop koffie dronk in de keuken, was hij stomverbaasd dat hij op het aanrecht een Bijbel zag liggen. ‘Zijn jullie soms ook christen?’, vroeg hij. De vrouw des huizes knikte bevestigend. Ze was verrast en ook wat verlegen met de situatie, omdat ze een dergelijke opmerking niet verwacht had bij deze man, die er zo ‘anders’ uitzag.

De monteur leek dat niet op te merken, hij begon enthousiast te vertellen. ‘Ik had niets met God’, zei hij. ‘Ik woonde met mijn vriendin bij haar ouders thuis. We waren ‘s avonds meestal op pad me vrienden, we zaten tot in de kleine uurtjes in de kroeg of hingen ergens rond. Er werd meestal stevig gedronken; we hadden regelmatig problemen …’ Hij zweeg even, toen ging hij verder: ‘Toen mijn vriendin verliefd werd op een ander, moest ik bij haar ouders weg. Ik zat diep in de ellende, ik had geen idee hoe het verder moest. In die periode vroeg een collega mij hoe het met me ging. Toen ik hem vertelde wat er aan de hand was, zei hij niet veel. De volgende dag echter vertelde hij mij dat hij met zijn vrouw gepraat had en dat ik bij hen kon wonen. Ik vond dat heel eigenaardig, want ik kende die lui helemaal niet. Maar ja, ik had onderdak nodig …’

Hij stond op, liep naar het aanrecht en na de Bijbel in zijn hand. ‘Mijn college woonde in een keurig rijtjeshuis, hij had een vrouw en twee kinderen, heel degelijk allemaal’, zei hij. En vervolgens, met een schreef lachje: ‘Man, man, dat was een schok, ik had zoiets nog nooit meegemaakt. En zij hadden waarschijnlijk nog nooit zo’n persoon als ik meegemaakt. Maar het ging. Eerlijk gezegd was het helemaal niet verkeerd, het beviel me eigenlijk prima. Er werd daar niet geschreeuwd, ik hoefde me niet te verdedigen, die mensen leken me gewoon te nemen zoals ik was, zij leken zelfs op mij gesteld te zijn. Ik begreep er werkelijk niets van.’

Hij legde de Bijbel op de keukentafel en zei: ‘Ik was mij er niet van bewust geweest dat mijn collega gelovig was. En áls ik het had geweten, had het me niets geïnteresseerd. Maar toen hij zei dat ik bij hen kon komen wonen …! Zou u zoiets doen?’ Zonder het antwoord af te wachten ging hij verder. ‘Bij die mensen was alles anders. Ze praatten met elkaar. En ze baden voor het eten en gingen ‘s zondags naar de kerk. Ik sliep dan uit, daar hadden ze geen moeite mee. Ik kreeg kippenvel van wat ik daar beleefde. Ik moet zeggen dat het gewoon cool was hoe ze leefden en hoe ze God vertrouwden. Op een bepaald moment heb ik langs mijn neus weg gevraagd waarom ze zo waren. En … zo ben ik zélf christen geworden.’

Het was stil in de keuken. De monteur nam een laatste stuk van zijn koud geworden koffie, zette zijn baseballpetje op en stond op. Hij nam zijn gereedschapskist in de hand. ‘De verwarmingsketel moet het nu weer doen. Als hij toch nog problemen geeft, dan belt u maar.’ Met een groet verdween hij.