Goedheid heeft een duidelijke betekenis. In de verschillende vertalingen wordt telkens maar één woord gebruikt: agathosune, met name in de brieven van Paulus. Paulus spreekt hier telkens over goedheid in relatie tot daden die goed zijn in de ogen van God. Dit gaat dus over een goedheid die niet in onze natuur zit, maar die alleen maar van God kan komen. Een Hebreeuwse uitleg maakt duidelijk dat er tzedakah (goed doen uit plichtsbesef) is en gemilut chasadim (goed doen als daad van Zijn liefde – daar hoort ook terechtwijzen bij). Zoals een oud Joods gezegde luidt: ‘Tzedakah wacht op de noodkreet, gemilut chasadim voorkomt de noodkreet.’ Die goedheid van God zien we in alles om ons heen, want toen Hij de aarde maakte, zag Hij dat het goed was (Genesis 1:31). Wij kunnen goedheid in ons hebben, zelfs de wens hebben om goed te doen, maar ware goedheid komt van Hem die volmaakt goed is en goede dingen voor alle mensen wil. Ons doel moet zijn om de goedheid van God elke dag aan anderen te laten zien. Een goedheid waarover Willem Barnard zegt: ‘God goedheid is te groot voor het geluk alleen. Zij gaat in alle nood door heel het leven heen.’ Zie Gezang 223.
Barnabas als voorbeeld
N. van Haaften schrijft in ‘De vrucht van de Geest. Gods verborgen werk in ons’: ‘Toen iemand Jezus eens aansprak met ‘Goede Meester’, antwoorde Hij dat alleen God goed is (zie Lukas 18:19). Toch wordt over Barnabas, een leider in de eerste christelijke gemeente in Jeruzalem, gezegd dat hij ‘een goede man was, vol van de Heilige Geest en van geloof’ (Handelingen 11:24).
Barnabas stond twee maal moedig en vastberaden op de bres voor iemand die was afgewezen. De eerste was Paulus. Na zijn bekering stuitte hij op sterke weerstand vanuit de gemeente. Omdat men hem als wrede christenvervolger kende, was de geschiedenis van zijn bekering gewoon te mooi om waar te kunnen zijn. Veel mensen zagen in zijn verhaal een verraderlijke valkuil. In die situatie stond Barnabas op en deed een goed woord voor Paulus. Men moest hem geloven en opnemen. Dat gebeurde toen ook.
De tweede persoon voor wie Barnabas zich sterk maakte, was Johannes Markus, die overigens familie van hem was. De jongen begeleidde Paulus en Barnabas op een zendingsreis, maar maakte die reis niet af. Het feit dat Johannes Markus voortijdig afhaakte en terugkeerde naar Jeruzalem was voor Paulus een reden om de jongen bij de volgende reis bruut af te wijzen. Barnabas, die de jongen een nieuwe kans wilde geven, probeerde tevergeefs om zijn vriend op andere gedachten te brengen. Ten slotte kwam het zover dat de twee godsmannen uit elkaar gingen. Er ontstonden twee nieuwe zendingsteams: Barnabas nam Johannes Markus mee, terwijl Paulus in Silas een nieuwe reisgenoot vond.
Bj deze twee voorvallen neemt iemand het op voor een ‘underdog’ die door mensen veroordeeld en afgewezen wordt. Anders gezegd: er is iemand die degene die afgewezen is goed wil doen. Ofwel: die hem genade wil bewijzen en zo een nieuwe kans wil geven. Goedheid lijkt hier verbonden te zijn met genade. Daarmee is Barnabas in de voetstappen van Jezus getreden. ‘